Subchondrale botveranderingen bij hand- en knieartrose gedetecteerd door radiografie
Doelstelling: Het beschrijven van de veranderingen in subchondraal bot die optreden bij het ontstaan en de progressie van osteoartritis (OA) op basis van macroradiografische beoordeling van hand- en kniegewrichten van patiënten.
Ontwerp: De hoge vergroting en ruimtelijke resolutie van macroradiografie maakt het mogelijk om gedetailleerde anatomische veranderingen te detecteren in OA-gewrichten. Gegevens over het subchondrale corticale bot en het spongieuze bot, afkomstig van zowel cross-sectionele als longitudinale studies van hand- en knie-OA, worden beschreven en besproken met verwijzing naar recente bevindingen over de veranderde biomechanische eigenschappen van OA bot.
Resultaten: In OA-gewrichten nemen zowel de subchondrale corticale plaat als de aangrenzende horizontale trabeculae vroeg in dikte toe, voorafgaand aan de vernauwing van de gewrichtsruimte (JSN). Met progressie nam de corticale plaat sclerose toe in 60% van de OA handen en veranderde niet in knie OA tot JSN <1.5 mm in het mediale zieke compartiment. In knie-OA namen trabeculae, op plaatsen van subchondrale sclerose van het scheenbeen, toe in aantal en omvang, veranderingen die een subarticulaire regio overlapten die osteoporotisch was. Bij kraakbeenverlies leken de gewrichtsoppervlakken in sommige knieën gegolfd, en later, bij bot-op-bot, werden de oppervlakken afgevlakt en vervormd.
Conclusies: Het zwakker dan normale bot binnen de verdikte subchondrale corticale plaat en trabeculae van OA-gewrichten leidt, bij gevorderde OA, tot vervorming van de gewrichtsoppervlakken en absorptie van lokale spanningen, wat een effect veroorzaakt dat lijkt op stress-shielding. Dit effect, zo wordt gesuggereerd, resulteert in de subarticulaire osteoporose.