De 4 belangrijkste soorten vragen in het Engels + Voorbeelden
In het Engels zijn er vier soorten vragen: algemene of ja/nee-vragen, speciale vragen met gebruik van wh-woorden, keuzevragen, en disjunctieve of tag/tail-vragen. Elk van deze verschillende soorten vragen wordt in het Engels vaak gebruikt, en om op elk van die vragen het juiste antwoord te kunnen geven, moet je goed voorbereid zijn.
Laten we eens kijken hoeveel soorten vragen er zijn in het Engels.
4 Soorten vragen in het Engels
In dit gedeelte lopen we met je door elk vraagtype en geven we voorbeelden uit de praktijk.
Algemene of ja/nee-vragen
Algemene vragen die met een simpel “ja” of “nee” kunnen worden beantwoord, worden logischerwijs ja/nee-vragen genoemd.
In de regel heeft dit soort vragen betrekking op de hele zin, en niet op een afzonderlijk element daarvan.
Voorbeeld:
- Vind je dit land leuk? –
- Weet Jane van je nieuwe baan? –
- Mag ik mijn zus bellen? –
- Is het koud buiten? –
- Zijn ze klaar voor de reis? –
- Heb je honger? –
Om zulke algemene vragen te stellen, moet aan het eind van de zin de juiste stijgende intonatie worden gebruikt.
Het antwoord kan een kort “ja” of “nee” zijn. Of, een langer antwoord kan worden gegeven: “Ja, dat vind ik leuk.” “Nee, ik hou niet van dit land.” Het antwoord op een vraag hangt af van het gebruikte werkwoord.
Probeer deze formule te onthouden: beantwoord de vraag zoals hij is gesteld.
Als de vraag begint met een vorm van het werkwoord “zijn” – ben, is, zijn – antwoord dan “Ja, ik ben/ hij is/ zij zijn,” of “Nee, ik ben niet/ hij is niet/ zij zijn niet.”
Het is vergelijkbaar met hulpwerkwoorden (doen/doen, deden, zullen, hebben/hebben):
- Heeft ze de kamer schoongemaakt? – Ja, dat heeft ze gedaan/Nee, dat heeft ze niet gedaan.
- Heb je je huiswerk gemaakt? – Ja, dat heb ik/ Nee, dat heb ik niet.
- Ga je die jurk kopen? – Ja, dat wil ik wel/ Nee, dat wil ik niet.
Speciale of Wh-vragen
Een speciale vraag, zoals je wel kunt raden, gebruikt een bepaald woord aan het begin van de zin om een specifieke vraag te stellen. De vraagwoorden wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe, hoeveel, enz. worden gebruikt om de vraag te beginnen:
- Waar komt hij vandaan? –
- Wanneer bent u hier gekomen? –
- Hoe hebt u haar ontmoet? –
- Hoeveel eieren hebben we nodig voor deze taart? –
- Van wie zijn de kinderen die in de tuin spelen? –
Merk op dat vragen over een onderwerp (wie? wat?) hun eigen speciale structuur hebben; ze hebben geen hulpwerkwoord nodig, we vervangen het onderwerp door het vraagwoord.
Voorbeeld:
- We gaan naar de bioscoop. – Wie gaat er naar de bioscoop?
- Het glas staat op de tafel. – Wat staat er op de tafel?
- De meeste meisjes hier dragen rokken. – Wie draagt er hier rokken?
Je ziet dat na de vraagwoorden wie en wat, de derde-persoons enkelvoudsvorm van het werkwoord moet worden gebruikt.
We gebruiken speciale vragen om specifieke informatie te krijgen. Dit houdt in dat het antwoord gedetailleerder zal zijn.
U vindt nog meer informatie over dit onderwerp in ons artikel over basisvragen voor small talk.
Preply is een van de toonaangevende onderwijsplatforms die 1-op-1-lessen met gecertificeerde tutors aanbieden via de exclusieve videochat.
- Vind nu mijn online tutor
- 1456 beoordelingen, “Uitstekend”
Keuzetoetsvragen
Keuzetoetsvragen zijn vragen waarbij je als antwoord uit meerdere opties kunt kiezen (je herkent ze misschien wel van je examens als meerkeuzevragen). Ze bestaan uit twee delen, die met elkaar verbonden zijn door het voegwoord of.
Keuzetoetsvragen kunnen zowel algemene, open vragen als meer specifieke vragen zijn. Als de vraag niet over het onderwerp van de zin gaat, is een volledig antwoord nodig.
Voorbeeld:
- Houdt ze van ijs of van zoetigheid? – Ze houdt van ijs.
- Waar zou je heen gaan, naar de bioscoop of het theater? – Ik zou naar de bioscoop gaan.
- Is hij een leraar of een student? – Hij is student.
Als de vraag echter betrekking heeft op het onderwerp, komt het hulpwerkwoord vóór de tweede optie. Het antwoord is kort:
- Maakt zij het of doe jij het? – Dat doet ze.
- Kochten zij dat huis of deed zij dat? – Dat hebben ze.
Disjunctieve of tagvragen
Dit type vraag bestaat ook uit twee delen, waarbij het eerste deel een positieve uitspraak is, en het tweede deel negatief, of omgekeerd.
Het eerste deel van de zin definieert het verwachte antwoord. Als de uitspraak positief is, wordt een positief antwoord verwacht; als de uitspraak negatief is, wordt een negatief antwoord verwacht.
Voorbeeld:
- Ze heeft hem toch een uitnodiging gestuurd? – Ja, dat heeft ze gedaan.
- Je gaat toch niet trouwen? – Nee, dat ga ik niet.
- Jane is niet in Frankrijk, hè? – Nee, dat is ze niet.
- Onze vader komt binnenkort, hè? – Ja, dat zal hij.
Er zijn ook uitzonderingen:
Ik ga toch met je mee? – Ja, dat ga je.
Je kunt niet zeggen: “Ik ben toch een geweldig mens?” Dat zou onjuist zijn. Onthoud alleen dat wanneer het voornaamwoord “ik” wordt gebruikt, de tag zijn/zijn’t is.
Tagvragen worden alleen in conversatietaal gebruikt om informatie te verduidelijken of om iets te bevestigen of te weerleggen als er twijfels zijn.
U kunt meer materiaal over deze en andere soorten vragen vinden door ons artikel over conversatievragen te lezen om uw vaardigheden aan te scherpen en de aandacht van native speakers te trekken.
Definitieve gedachten
Dus nu weet u hoe u met vertrouwen eenvoudige vragen in het Engels kunt stellen! Als je alleen Engels leert, zorg er dan voor dat je wat extra taalactiviteiten oefent om de stof die je zojuist hebt gelezen te onthouden.