Triceratops
Schedel en andere skeletkenmerken
Triceratops bezat een gigantische schedel, en sommige individuen hadden een schedel van bijna 3 meter lang, waarmee zij tot de grootste van alle landdieren zouden worden gerekend. Naast zijn drie opvallende hoorns, die boven elk oog en op de snuit waren geplaatst, bezat hij talrijke kleine stekels (epoccipitals) die de rand van de uitgezette botrand aan de achterkant van de schedel omzoomden. Er waren maar liefst 19-26 epoccipitals op de franje. Triceratops bezat ook kleinere hoornachtige uitsteeksels op de jugale beenderen (jukbeenderen). De boven- en onderkaak waren bekleed met opeengestapelde kolommen van tanden, die gespecialiseerd schijnen te zijn geweest voor het scheren. De voorkant van de bek vormde een snavel, die wellicht werd gebruikt om vegetatie te oogsten. Bovendien was het grootste deel van de schedel bedekt met inkepingen gemaakt door bloedvaten; soortgelijke inkepingen worden gevonden onder de keratineachtige snavels van levende vogels. Dit wijst erop dat de hele kop van de dinosaurus, met uitzondering van de wangen en het gebied rond de neusgaten, tijdens zijn leven bedekt was met keratine. Bij veel levende vogels is keratine zeer kleurrijk, een feit dat suggereert dat de schedels van Triceratops ook zeer kleurrijk kunnen zijn geweest.
Triceratops wordt vaak afgebeeld als iemand die zijn grote hoorns gebruikt om zich te verdedigen tegen hedendaagse vleesetende dinosaurussen, zoals Tyrannosaurus rex. De ontdekking van duidelijke pathologieën (het resultaat van ziekte of verwonding) op consistente plaatsen van de hoorns ondersteunt de mogelijkheid dat Triceratops zich bezig heeft gehouden met intraspecifieke gevechten, zoals wordt gezien bij sommige nog bestaande gehoornde dieren. Een andere mogelijkheid is dat de hoorns in de eerste plaats fungeerden als display-structuren, misschien om relatieve volwassenheid aan te geven aan andere leden van de groep. Deze suggestie wordt ondersteund door het feit dat de hoorns en de franje van Triceratops gedurende hun ontwikkeling drastisch van vorm veranderden, waardoor jonge dieren konden worden onderscheiden van meer volwassen dieren.
Het merendeel van de Triceratops-specimens is bekend van schedels of gedeeltelijke schedels, en botten van de rest van het lichaam zijn minder vaak teruggevonden. Uit fossiele resten van andere delen van het lichaam hebben paleontologen kunnen vaststellen dat de achterste ledematen van Triceratops groter waren dan de voorste, maar beide sets waren zeer stevig. Of de voorpoten volledig rechtop werden gehouden, zoals bij de moderne neushoorn, wordt betwist, hoewel er enig bewijs is dat suggereert dat ze werden gehouden in een half-roldragende positie (een tussenpositie tussen de rechtopstaande positie van een neushoorn en de volledig uitgespreide ledematen van de meeste hagedissen). De korte tenen van de dinosaurus eindigden waarschijnlijk in kleine hoeven. De staart lijkt, net als bij veel andere grote gehoornde dinosauriërs, vrij kort te zijn geweest.